Ik heb in mijn boekenkast veel, heel veel dichtbundels staan. Verzameld door de jaren heen. Soms lang geleden ingekeken. Veel vergeten dichters ook. Het is tijd om daar weer eens aandacht aan te geven. Vandaar deze rubriek, van (oude) dichters en dingen die voorbijgaan...
Ron van Es
(verschillende foto's van de dichters heb ik van internet geplukt. daar waar rechten worden geclaimd zal ik uiteraard de foto weer weghalen. het moge duidelijk zijn dat hier geen enkel commercieel belang wordt gediend. slechts de woorden van de (oude) dichters staan hier centraal)
Lief
Mijn lief, wees alsjeblieft
heel lief voor mij, nu God
mij denkelijk heeft uitgewist.
Mijn lief, blijf alsjeblieft
heel dicht bij mij. Misschien
word ik door God gemist.
Mijn lief, vertrouw ook
nu op mij. Ik ben niet weg,
God ademt mij. Mijn lief,
wees alsjeblieft heel lief
voor mij. Misschien heeft God
Zich in mijn dood vergist.
Joost Zwagerman - Wakend over God
Hollands Diep - Amsterdam, 2016
Zomerochtend in Sainte-Croix
Zoals stilte beschreven kan worden
door wind, regen, geklapwiek
en verder een vrachtwagen
die op hellingen klimt
en aarde verplaatst
tijd door lengende dagen
eenvoud door ingewikkeldheid
en liefde door het moment
waarop jij aarzelt in de deuropening
waar plots zo'n nevelig licht
in valt en omkijkt
waar ik gebleven ben
Miriam van hee - Achter de bergen
De Bezige Bij - Amsterdam, 1996
Flamingo's
Hun lijf een komma, hals uitroepteken.
Ze stappen zo voorzichtig door het gras
of 't een lagune met garnaaltjes was.
Een raar getoeter als ze iets bespreken.
Hun Babeltaal één keel met duizend tongen,
staccato op dezelfde toon, gedrens.
De lekke doedelzak als eindcadens,
zo klaaglijk of ze worden uitgewrongen.
Hun halzen kronkelen in haarspeldbochten
en worden op de roze rug gelegd
als moede slangen tussen 't dons gevlochten.
Ballet, gezang en dans, het is te veel.
Ik waan me in een opera van Brecht
met in de pauze nog wat Chippendale.
Patty Scholten - Traliedieren
Atlas - Amsterdam, 1999
Verbinding
Door het dempen van de telefoon klonk je stem
nog zachter dan je zelf graag bent,
nadoet, pretendeert te zijn.
Ach, maanden lang, zei jij, die blinde twijfel
je te bellen. Jij was er evenmin als ik
die nacht geheel toevallig bij.
Stilte. Ik schat de woedende verbetenheid
waarmee je mijn lichaam terug vindt
en het daar heen draagt, toe sleept.
Als het moet, zei jij, bel ik je morgen weer.
Jij schermt wat met een leegte die zich
eenvoudig laat ontwrichten.
Leg me naast je neer. Soms droom ik
nog kinderen van je, spelenderwijs.
Mooie, betraande gezichten.
Ester Naomi Perquin - Namens de ander
Van Oorschot - Amsterdam, 2009
Monoloog
Als het ruisen in de wind -
dit keer heb ik woorden
zo slecht gehoord en verstaan
net of ze zweefden in stilte
boven boeken op tafel
alsof alles in de kiem
van wat wij dachten en deden
niet lang geleden
aan iets ongrijpbaars ontstegen was.
Ik begrijp hoe dingen afglijden
van bladspiegels en tijd
en dagen vervormen tot het uitzicht
dat ten diepste duister blijft.
Ik geef toe dat er iets mis is
als luisteren doofheid wordt
en klanken een betekenis krijgen
die niet zijn gezegd, niet op dat moment
en toch is elk woord volmaakt in zichzelf
zoals het gezegd werd of bedoeld,
zelfs in letters uitgespeld,
gewogen op duizend schalen.
Hannie Rouweler - In de branding van de dag
Passage - Groningen, 1999
Zoals je vanavond
door mijn gedachten gaat
gekleurd naar het kleed
van mijn verlangens
wit
en lief
zo heb ik jou gekozen
uit duizend gezichten
weet je nog
die keer op het terras
die keer
je weet wel
ik heb je opgetild en meegedragen
weet je dat nog wel
waarom loop je weg als ik
zo traag over je heendenk
Je hebt gelijk
je hebt altijd gelijk
ook al zeg je dat de zon schijnt
als het regent
ook dan heb je gelijk
want jij bent éé'n van de vele
gezichten
waaruit ik heb gekozen
en waarin ik voortdurend
verloren loop
wist je dat
Jan De Vuyst - Zo bleke kleine regen
Eigen beheer - Gent, 1979
Om de dingen VI
Dat je toch zou komen, dat de tijd
voor jou zijn deuren uit hun scharnieren tilde
en dat je rook naar een pas gedoofde
sigaret, as en hooi, straten, regens -
dat je naar juli rook
in november
Hans Tentije - Wisselsporen
De Harmonie - Amsterdam, 1999
Ik wens
dat je wist
hoe je eruit
ziet in m'n hoofd,
want dan weet
ik zeker dat
je alles gelooft
van wat ik
tegen je heb
gezegd zonder
dat ik het dan
verder heb uitgelegd
Lars van der Werf - Heb lief
Meulenhoff - Amsterdam, 2016
God
Ik droomde en zag God. Ik dacht:
'Wie God ziet die moet sterven'.
Met rode letters stond een woord
dat ik niet kende op Zijn voorhoofd.
'Wat is de betekenis daarvan?', vroeg ik.
'Wat denk je?' 'Merkteken of zegel'.
'Nee, zei God, 'de tweede betekenis,
daar gaat het om'. Die wist ik niet.
Toen draaide God zich om. Zijn
blauwe mantel viel tot op de grond.
Ik keek en wist ineens: de achterkant
van alle dingen, daar gaat het om.
Mild keek God mij aan, alsof Hij
zeggen wilde: wacht maar, tot
je zelf zult zien. Want niet-begrijpen
vindt een antwoord in de achterkant.
Hans Stolp - Tussen Herkomst en Bestemming
J.H. Kok - Kampen, 1989
De tijd
'De tijd is een mesjokkeme dokter.
Van kerkhofdrek druppelt zijn ketting.
Zijn jas van zwachtels en knechting
Is de vlag van t land van de boktor.
Onder het uithangbord met de adder
Hield ie eerste spreekuur in Eden.
Een klokhuis zit sindsdien in de appel
En de ratelslang rijdt door de steden.
Vermomd als Dokter, Zandloper en Joker
Bouwt ie in zijn kolven de zwarte loper.
Doofpotten: zalfpotten met zachte zalven,
Eeuwen streek ie ze leeg aan de galgen.'
H. H. ter Balkt - Wagenspel
De Bezige Bij - Amsterdam, 1966
Alsof
Wij schrijven zo graag over hersens,
wij dichters. We klemmen het brein
in de handen; woorden druppelen op tafel.
Het lukt! Een zoemen start in Wernicke,
Broca. Liquor klotst in de ventrikels,
ionen tollen in de synapsspleten.
Dan een toets van beheerst verdriet:
de glorie vergaat als wij uitdoven.
Tevreden lezen, achterover. Alsof
we het geloven. Wisten we hoe
ons geprezen grijs goed in een oogwenk
met kracht door neus en oor -
we zouden zwijgen de woorden wegwegen,
voor altijd zwijgen, als we konden.
Anna Enquist - De tussentijd
De Arbeiderspers - Amsterdam, 2004
Gebaren
Wie zegt me lief te hebben
zal ik vergiftigen
met mijn huid
Wie me lief heeft
met gebaren
zal overnachten
in mijn huid
en rusten tussen mijn borsten
het hoofd gevuld
met woorden
die blijven kleven
in zijn mond
Wie mij lief heeft in gebaren
zal dromen in mijn ziel
Die mij lief heeft in woorden
zal sterven na
de nacht.
Esther van het Land - De trein van dertien over zeven - De Mandarijn, Gorinchem, 1979
Oud zeer
er is zoveel meer in mij
niet opgelost in wie ik ben
ik ben die ik niet ken
ik herberg schurende verhalen
het oude zeer een vreemd getij
spuwt wrakhout herkomst onbekend
verstoten deel verworpen sentiment
dat toch zijn erfdeel op komt halen
ooit door een oude god vervloekt
verbannen naar het rijk der zwakte
schimmig oord van niet meer zijn
droomt oude onrust zich naar d' oppervlakte
snakt naar lucht en lichtheid zoekt
naar huis en haard voor oude pijn
Rien van der Zeijden - Als leegte ruimte wordt
Eigen beheer - Nij Beets, 2023
Een witte ochtend, eerste dooi
de lucht wit-grijs, egaal gespreid
en aan de lange horizon
welt nu een witte zon.
Geen wind, beweging of geluid.
Er botten waterdruppels uit:
aan iedre tak en iedre struik
zijn knoppen licht.
Een hartstochtsloze en totale aanwezigheid
maakt zich nu kenbaar en het is
of in een diepe adempauze van de tijd,
dichtbij, een pasgeboren kind
zich stil, volmaakt en ademend bevindt.
M. Vasalis - De oude kustlijn
Van Oorschot - Amsterdam, 2002
Gedicht
Zoals je wellicht weet
er bestaat geen terugkeer.
Zoveel van wat achterblijft
langs de grote weg van het leven
gaat verloren en voorbij.
Het komt er dus op aan
zich naar morgen te richten,
en de nacht is een snelle bode
die de klare ruiten ronddraagt
van de dag.
Begraaf wat niet dienstig is,
de ijdelheid, de hoogmoed
en de vlakke dag van gisteren.
Leg tegels groot en vierkant
opdat er geen slijk zou kleven
aan haastige voeten.
Laat plaats in je hoven
voor de japanse kerselaar
en in de harten
voor de grote gedachten
die de wereld aan het veranderen zijn.
Maar begraaf de tranen,
het spleen, het weerloze zeer.
Zoals je wellicht weet
er bestaat geen terugkeer.
Marc Braet - Liefde mijn huis
De nieuwe tijd - Antwerpen, 1958
Weerzien
Daar nadert ons mijn oude vriend.
Zijn gezicht gepolitoerd en koud
zijn hand. Ik voel de mijne beven.
In alle rust laat hij zich gadeslaan
en alles roept: te laat, te laat!
Hij is geworden wat daar staat.
Zichtbaar weet hij nog ons bestaan.
'Zal ik maar iets te drinken halen?'
Ober lacht beleefd naar gast. Pikzwart.
Mijn vrouw staat op. De zon breekt door.
Ik kan niet weg, mijn vriend komt zo.
Mijn benen liggen op de grond.
Harmen Wind - Aardewerk
De Arbeiderspers - Amsterdam, 2006
Hic iacet bic
Moet ook ik aan moeder aarde ontkiemen,
laat het dan zijn als brandend bicbos, striemend
tiklint in de wind of morose intvlekviooltje.
Jouw handjes groeien al boven het graf. Blauw-
schokkerig, tieriger dan bij leven. Zoet
maakt mijn rouw je bonen straks. Kauwen
zwermen, blauwbekken krassend in koude lucht:
hang je de beest uit boven het bos dat bij verstek
van lente zich bekommert met wolken, loodwit en zwart?
Anneke Brassinga - Hic iacet bic
Ser J.L. Prop - Ter Horst, 1995
De zon en alles
Iemand paste slecht op wat van mij was.
Gooide met mijn koffertje, scheurde
mijn boeken, verloor mijn jas.
Steeds meer wilde zij lenen en ik gaf
haar alles tot ik niets meer over had
in de verwachting dat het dan
wel goed zou komen, dat zij
rijk geworden voor mij zorgen zou
en ik zou niets meer doen en alles zou
vanzelf gaan. Maar het gebeurde
zoals je denkt, zij ging weg met de zon
en alles bij zich, alleen mij had zij
niet meegenomen. Aan het eind begon
het in die droom pas duidelijk
te zijn wie wie was, ik lichter dan ik.
Eva Gerlach - Voorlopig verblijf
Arbeiderspers - Amsterdam, 1999
Koud kunstje
Het dode vuur wordt door een lijk gedoofd.
Onder de grond is het op hemelvaart
Sint-Juttemis. De zondaar zonder hoofd
Wordt door een guillotine zonder bijl gespaard.
Met lege handen wordt het gulst geschonken.
De liefde is het machtigst in het rijk
Van de vergetelheid. En in het donker
Geeft men het dwaallicht zonder meer gelijk.
De goede engel heeft een hondebaan.
De dichter gromt als een tevreden beest,
Want op zijn rekening staat het ontstaan
Van het gedicht dat nooit is weggeweest.
Gerrit Komrij - Alle gedichten tot gisteren
De Arbeiderspers - Amsterdam, 1994
Brief
Vandaag herlas ik je gedichten,
de ernstige, of er geen appels rotten
en merels nooit een tak verliezen,
wanneer ze werken aan hun nest.
Ik was ontroerd door je geweten.
Je draagt en zaagt de blokken
voor een vergeten mank fornuis,
beklimt het dak en stopt de gaten
van dat in roes betrokken huis.
Denk je alweer aan mij?
En schrijf je nog? Je moet het doen.
Je hebt je linker.
voor het wiegen aan die wagen.
Als je die stem maar hebt bewaard,
die snauwende profetentoon van toen.
Ed Leeflang - {Sleutelbos}
De Arbeiderspers - Amsterdam, 1999
Psalm 38
Lieveling oordeel mij
Maar zonder woede.
Sleur me maar mee
Maar niet zo boos.
Je pijlen zijn ingeboord.
Je hand hangt boven mij.
Mijn vlees is ziek en rood en dom.
Mijn botten staan vol fouten.
Oneffenheid is uitgegroeid boven mijn hoofd.
Een last hangt over mij.
Littekens liggen open en ontstoken
Als vensters op mijn onverstand.
Ellendig ben ik aangericht
En krom tot aan het eind.
De hele dag versomberd ging ik voort
De lendenen gevuld met spot.
Mijn vlees is ziek
Omvergegooid en nederiggeslagen.
Ik brulde van het kraken van mijn hart.
Lieveling
Al mijn verlangen staat vóór je.
Ik heb mijn klagen niet voor je verborgen.
Het hart in mij is troebel.
De wonderdaden hebben mij verlaten.
Het venster van mijn oog is dicht.
Mijn vrienden blijven staan
Mijn naasten staan van verre.
Er zijn er die mijn ziel opzochten
Met harde hand
Gebreken onderzochten
En zinloosheid verkochten als een toverkruid
Een hard verband.
Ramsey Nasr - 27 gedichten & geen lied
Thomas Rap - Amsterdam, 2001
Hersenschim
De dood brandt u uiteen.
Maar gij kunt nergens heen
in uw ondeelbaarheden.
Ik moet methoden vinden
uit de chemie
om u opnieuw te binden
aan ganglie en kraakbeen,
de spermatozoïde
van leem en kiezelsteen.
Om u opnieuw te binden
aan deze hersenschim
van de diepste gedachte,
waarop wij beiden wachten;
ik samen. Gij alleen.
Gerrit Achterberg - Verzamelde gedichten
Em Querido - Amsterdam, 1963
Motorisch gestoord
Alles valt
maar niet(s)
op zijn plaats
alle bewegingen zijn omzichtig
aan bijna-niet handelen medeplichtig
er is in de meeste gebaren
verlammende vrees voor stolling gevaren
de drang tot actie door zichzelf gesust
maar stilstand garandeert geen rust.
Ellen Warmond - Kaalslag
Em Querido - Amsterdam, 1999
Opgeschreven
Misschien
zijn mij meer jaar gegeven
dan dit halve, haar.
Waar praat ik over? Hoe
moet je praten met wie dood gaat gauw?
Kon ik maar even sneller leven
en dan terug, hierheen
om te vertellen hoe het gaat, daar.
Maar door de spijlen van de stoel
zie ik wat dingen op de tafel liggen
als voorgoed, en voel
dat ik haar afgunst voel
want spijlen zijn als lijsten
en als poorten en kozijnen
en als verrekijkers en omlijnen
zo goed erna als van te voren
het levende en nog te levene
waar wij nog niet
of al niet meer bij horen.
Judith Herzberg - Doen en laten
Maarten Muntinga - Amsterdam, 1994
Hof
Wie zich een hof bouwt, mag er wonen.
Hij grift zijn naam in alle bomen,
hij prent zijn voeten in het zand.
Zijn handen zijn stokken, hij spant er
zijn tent mee. Zijn ogen
gloeien van vuur. Zijn mond
is een heldere bron. Zie de held -
hij houdt de wereld in zijn hand.
Reneé van Riessen - Jagend licht
Bert Bakker - Amsterdam, 1984
Aan de rivier (voor I)
Het lage water blaast
in de liezen van de wind
en de wind blaast
een danspas voor het riet.
Visioenen liggen tussen het gras
voor het oprapen en de geliefden
houden van elkaar.
Een aak daalt naar de zee.
Het veer haalt de overkant.
Zo moest het maar blijven dacht ik.
Maar de geliefden verlaten elkaar.
De aak verdwijnt in de bocht
en het veer komt al weer terug.
Frank Koenegracht - Alles valt
De Bezige Bij - Amsterdam, 1999
Verloren lied
Toch, het liefste was ik blijven spreken
Van de zee, van den wind en het strand.
Wat ik zeg is daarmee vergeleken
Zoo dor en zoo klankloos als zand.
Het is reeds een verduisterd verleden
Mijn vertrouwd zijn met water en licht,
Want allengs is die liefde vergleden
In den lust, waarvoor de eenzaamheid zwicht.
En het lied, dat mij eens was gegeven,
Is verwaarloosd, versmolten als sneeuw.
Daarom is slechts dit mij gebleven:
De leelijke stem van een meeuw.
Clara Eggink - Het schiereiland
A.A.M. Stols - 's Gravenhage, 1945
Verlangen het harnas
als buiten het licht van een straatlantaarn verscholen, leren mantel,
vers gerolde shagjes in een binnenzak,
leven dat niet geleefd mag worden
harnas dat ik niet durf te dragen,
doos onder mijn bed, ik voel mij gekneveld
maar meer nog dan te mogen spreken
wens ik niets van dit te willen zeggen, krassen
met geboeide handen een vulpen, een contract,
of met een bijtel in een bast verklaren
dat leven verzaakt te leven
met verlangen dat geluk verdooft
Derk Wijkamp - Nestwamte
Eigen beheer, 2024
Half blad
Het bed is warm en de biodiversiteit angstaanjagend breed. Neem de vegetatie: protea's vingerhoedskruid, lobelia's en bromelia's. Bij zonsopgang begin ik te gloeien en ik sla groen uit mijn nest. Het kraakt in mijn nerven, ik snak naar een beetje
fotosynthese en plant mijn poten kniediep in de aarde. De halfvergane resten plantaardig materiaal zij zeldzaam vruchtbaar en ik zuig het water dwars door bedframes en betonnen vloeren met mijn voeten uit de grond. Later (het is zomer) app je over water geven.
Hoeveel keren per week en hoe gaat het nu met je.
Is kunstmest een optie. Is je matras al droog.
Erwin Hurenkamp - Nu we er toch zijn
Querido - Amsterdam, 2023
Bosachtig
Het was toen ik hurkte omdat ik zo nodig
moest plassen dat ik mijn broek niet goed
omlaag trok en het bloed
naar mijn kuiten afknelde en ik
over mijn schoenen zeek dat ik me afvroeg
wat doe ik hier en voor wie
verberg ik me achter een boom
terwijl ze van alle kanten komen
toesnellen de andere plassers de wachters
de dichters de rustzoekende kraaiers
met hoge nood het haar achter de oren
een scherp geslepen boom dood
in de mond. Ze stromen toe en zuchten.
Breken takken. Waaien over.
Zoeken wat ze nalaten in het wild.
Maria Barnas - Nachtboot
Van Oorschot - Amsterdam, 2018
wij zijn zonder wijsheid
in deze nacht gevallen
die donkerder, wijzer is
dan de nacht van ons plezier
levend in het water van
deze sluier ben ik een maan
schreiend aan Japan's hemel
een waaier van dronken van wind
en de uren gaan pratend
tegen elkander over het water
een drijvend theehuis waar
geliefden het fluitspel afluisteren
nee niet langer nee niet
langer ik wij moeten tezamen
uit vissen gaan ik heb de zeilen
mijn liefje de zeilen geprobeerd.
Hans Lodeizen - Gedichten
Van Oorschot - Amsterdam, 1952
Een man wilde van iedereen houden,
en ook wel van niemand, op één na,
als het niet anders kon
maar als zelfs dat onmogelijk was
wilde hij niet bestaan
en een engel vloog op hem af,
wit en overweldigend,
waarschuwend dat liefde verdacht was, maar vrij,
bij gebrek aan bewijs,
en dat haar onschuld op drijfzand rustte ...
haar ware aard is bluf en brute vernedering!
en die man kromp ineen, verborg zich
en bestond
Toon Tellegen- Stof dat als een meisje
Querido - Amsterdam, 2009
Via pillen
Saailustig willen de doktoren
dat wij bij alle anderen horen:
even vrolijk, even goed,
even veel calcium in het bloed,
elke handdruk even droog,
elke bloeddruk even hoog,
we zullen nog alleen verschillen
in kleur en kracht van kokhalspillen
die wij van ze moeten willen.
Zo worden wij van nek tot naakt
via de bek gelijk gemaakt.
Een witte pil bij het ontbijt
omdat ik nog aan het rijmen lijd,
een zwarte pil bij het avondeten
om geen pillen te vergeten.
't Is of men ons tot steun of straf
klaar wil pillen voor een slager:
wat vlees hier bij, wat spek daar af,
zo kruipt een ieder even mager
met even lange jaren trager
en trager naar een eender graf.
Leo Vroman - Details
Querido - Amsterdam, 1999
Voor een dag van morgen
Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden je niet willen geloven dat
alleen maar een man alleen maar een vrouw
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.
Hans Andreus - Al ben ik een reiziger
Holland - Haarlem, 1958
Er groeit in mij een boom van grijs verdriet,
bloeiend met parelmoeren bloesems.
Geen vogel heeft er ooit zijn nest gebouwd,
geen dier komt rusten in zijn schaduw.
Mijn boom is stil.
Alleen de bloesems
laten hun tak geruisloos los
om traag, onmerkbaar neer te dalen:
een meer van onvergoten tranen
waarin mijn boom weerspiegeld staat,
eenzaam onder een bleke hemel.
Hanny Michaelis - Verzamelde gedichten
Van Oorschot - Amsterdam, 1996
Blarenseizoen
Jezelf weer tot kalmte manen, je een aardgewas
denken, zo stil kunnen liggen en niet steeds
jezelf omwoelen, al dat wortelschieten,
de paniekschommelingen, al dat rooien
terwijl je nog niet uitgegroeid bent, terwijl je steeds
de hoop dat morgen alles beter wordt als
chocoladevlokken op je brood strooit en denkt:
vandaag geen blarenpleisters nodig, vandaag loop je
je voeten niet stuk, ren je niet te hard om de ander,
om de wereld bij te houden, nee, je houdt je sloom,
je lummelt maar wat door dit godvergeten seizoen heen,
hoogstens span je je in er toch wat moois van te maken,
om een perenijsje, een fles wijn of een leuke jongen
soldaat te maken, en verder niets, helemaal niets.
Marieke Lucas Rijneveld - Komijnsplitsers
Atlas Contact - Amsterdam, 2022
Tijdopname
Op 't gras vannacht zag ik mijn ouders zitten,
luchtig gekleed in voorjaarsochtendlicht;
'k herkende hen eerst niet aan hun gezicht
maar aan hun houding, als vanouds in witte
tuinstoelen naast elkaar, hun blik gericht
verwelkomend op mij; ik kwam niet nader,
dronk het beeld in, het beeld van moeder, vader,
en achter mij groeide de toekomst dicht.
Die tuin nu wandelpark, het huis kantoor,
niets weet mij daar nog, de voetstap van vreemden
wiste door jaren heen van ons spoor.
En toch vannacht dat grasveld, zij daardoor
nog op hun vaste plek, nog geen ontheemden,
en wie ik werd ging in hun blik teloor.
C.O. Jellema - Droomtijd
Querido - Amsterdam, 1999
Ochtend aan zee
De ochtendwind blaast door verholen
gaten in mijn spijkerpak
en maakt mij koud, het bladgoud
van de zon verblindt mijn toegeknepen ogen.
Als een hostie eet ik een maria-biscuit
en zie geen mens aan de traag naderende
boord van het water dat kuil
na kuil terrein wint
op mijn bescheiden reepje land waar
wrakhout en dode via mijn voet genaken tot
op een decimeter, zodat ik
asiel zoek op een duintop waar
bij het ledigen van de gespannen blaas
de damp van mijn urine verwaait als
stofgoud, jazeker, als stofgoud
in de ochtendwind ...
Hans Vlek - Zwart op wit
Querido - Amsterdam, 1970
Pasen
Iemand moet de getuige zijn
en opstaan als het lichaam het verdriet niet meer kan innemen.
Ik sta te zijner tijd op,
net als hij, zonder enige moeite,
en vertrek uit mijn verleden tijd
totdat ik aankom in mijn lichaam,
mijn legerstede, het bed dat mijn ziel voor zich gekozen heeft.
Het slagveld, de gevangenschap,
de samensmelting die ten dode wordt opgeschreven,
zodat ons gebeurt wat ik gezegd wil hebben,
namelijk, met name
de liefde, het leven,
de eigenheid, de grootspraak van alledag, dat ik je liefheb
en vanavond zal afwassen
alle borden, alle kopjes
en alles wat allemaal heilig is.
Zo moet het zijn.
De schone vaat in de kast.
De doekjes hangend aan de verwarming.
De wereld aan mijn voeten,
de doden in de grond.
En ergens, uitbloeiend, bottend,
een nieuwe tuin
en verse aarde.
Maria van Daalen - De wet van behoud van energie
Querido - Amsterdam, 2007
een middag zonder scherptediepte.
al die uren achtervolgde ik mij
als een vloek, ik liep een flink eind met mij op.
die ogen, dat gezicht, dat postuur.
wat een schijnvertoning!
maar als geen ander herkende ik mij.
behalve toen ik mij die nacht uiteindelijk
alleen waande.
de slaap niet kon vatten
door gestommel op de gang
en bij wijze van spreken riep:
wat dóe jij hier in godsnaam nog.
stomverbaasd hield ik mijn mond.
wonderlijk zoals ik keer op keer
door heimwee overmeesterd word
als ik naar woorden zoek.
toen nam een van ons
volkomen onverwacht
vanuit de duisternis
alsnog het woord.
Alfred Schaffer - , zo heb ik u lief
De Bezige Bij - Amsterdam, 2021
De samenspraak van de vrouwen
Alle vrouwen van de wereld kwamen samen.
Allerlei belangrijke en onbelangrijke zaken kwamen
aan bod.
Toen nam een van hen het woord.
‘Het moment waarop je denkt: ik kan dit niet meer aan’, zei ze, ‘dit lijden is te veel… en het feit dat er altijd een moment daarna komt. Wat betekent dat?’
De anderen antwoordden:
‘Iedere vrouw herkent dat moment.
Maar iedere vrouw weet dat er achter de gordijnen
een feestmaal wordt bereid,
omdat het geen leven is
als het zich onderdrukken laat.
Het betekent dat de tijd nooit aan de zijde
van het lijden is en dat de haat
van een dictator een dictator bijt.
Omdat op denk duur elke granaat
blijft hangen in het eigen prikkeldraad.
Omdat je ondanks censuur deze woorden verspreidt:
Vrouw. Leven. Vrijheid.'
Lieke Marsman - Verslag van twee jaar Dichter des Vaderlands
Pluim - Amsterdam, 2023
In memoriam mijzelf
Door vijanden omringd,
Door vrienden in den nood
Geschuwd als aas dat stinkt,
Houd ik mij lachend groot,
Al is mijn ziel verminkt,
Mijn lijf voor driekwart dood.
In 't leven was geen dag
Ooit zonder tegenspoed.
Ik leed kwaad en deed goed;
Dat is een hard gelag.
Nu, in verloren slag,
Strijd ik met starren moed.
Bedekt met sneeuw en ijs,
Getooid door menig lijk
Van wie de dwaze reis
Deed naar mijn innerlijk,
Een vroeg licht als Parijs
Nu 't poolgebied gelijk.
J. Slauerhoff - Verzamelde gedichten
Nijgh & Van Ditmar - Amsterdam, 1995
De dwaas bij het raam
Dagen en dag, alleen bij het raam,
denkt de dwaas zijn vreemde gedachten, denkt wat hij wil.
Maar niemand wil iets weten,
ze weten alleen hij is dwaas
en wat hij denkt is geen antwoord.
Maar de dwaas bij het raam hij kijkt over de stad
naar de klok van de kerk en de tijd gaat voorbij.
Het gaat voorbij, als een hoofd in de mist.
De man met zijn duizend gedachten die duidelijk weet
wat niemand wil weten, bij
iedere slag, die hij hoort weet
wat hij verliest en verloor,
de dwaas bij het raam hij kijkt over de stad
naar de klok van de kerk en de tijd gaat voorbij.
En niemand kijkt of schijnt
te kijken naar wat hij ziet
en niet kan laten zien.
Rutger Kopland - Geluk is gevaarlijk
Maarten Muntinga, Amsterdam, 1999
Verwoederen
Ga niet slechts slijmend,
op je hoede
op weg naar het eind
Leg je handen niet te vroeg in de schoot
Laat waaien de woede,
berust niet in de dood
Graaf je niet in
in de groef van gewoonte
Verzet je, sta op en verwonder
ga strijdend ten onder
Struikel, val en sta op
blijf fier overeind
Leven zonder lijden
is liefde zonder gedonder
Onmogelijk, dus
Laat waaien de woede,
berust niet in dat wat verdwijnt
Wees wijs, schreeuwt de meute,
de mening van men
Maar dat is niet de stem
die ik in mij herken
En de woede laait op,
berust niet in dat wat verdwijnt
Ook al is het duister,
fluistert in mij de zin
Gedragen door licht, dat is wie ik ben
En de woede laait op,
berust niet in dat wat verdwijnt
Weerlicht,
weer licht in de zinnen,
het woord dat verschijnt
Dringt diep door in het duister
Fonkelt vat vlam in de stam
En de woede laait op,
berust niet in dat wat verdwijnt
Het masker verdwijnt
waar liefde verschijnt
Alje Bosma - Waslijn
De Oude Apotheek - Schoonhoven, 2020
Herinnering
Ik heb jou eens ontmoet in achttien zeven
of achttienhonderd acht, zo ongeveer;
in elk geval was 't in een vorig leven,
en aan je ogen kende ik je weer.
We waren toen ook twintig en ik zag je
in t'roefje van de schuit naar Overschie.
Je hebt nu weer precies hetzelfde lachje,
alleen zit je naast me in lijn drie.
Je bent wel erg veranderd in die jaren;
je droeg toen niet zo'n blauw confectielor,
je had een kniebroek aan en lange haren;
je had nog een geweten en een snor.
En ik ...ik droeg een luifelhoed met rozen ...
Ik sloeg m'n ogen aldoor zedig neer.
Ik had mitaines aan ... en kon nog blozen.
Dat kan ik nu helaas sinds lag niet meer.
Is er dan niets hetzelfde gebleven,
ja toch, die kleine primula's in 't groen!
En ook die ene zeemeeuw is nog even
statig en zilverwit en rank als toen.
Wat doet het er dan toe of alle dingen
veranderd waren en wijzelf het meest,
jouw ogen en de geur van seringen
zijn altijd door hetzelfde geweest.
Adieu, tot over honderd zoveel jaren,
dan zit ik naast je in de stratosfeer.
Annie M. G. Schmidt - Tot hier toe
Querido - Amsterdam, 1986
Snoepgoed
Na de inslag telt het kind zijn snoepjes
stoffig aan elkaar gekleefd
het kind telt en telt
Barsten schieten in de muur
waartegen de boordevolle boekenkast met
al die namen, al die titels die wij kennen
Nog een granaat
De geknielde vrouw op de binnenplaats
kijkt even op en dan weer naar de teil
met sokken in het schrale sop
Opnieuw een inslag
Het kind telt niet meer
de boeken branden, een lege teil
weerkaatst de gloed.
J. Bernlef - Aambeeld
Querido - Amsterdam, 1998
Even maar
Ik wil je graag iets vragen, Dood.
Mag ik even op je schoot?
Even maar. Ik ben nog klein
en vraag me af hoe het zal zijn
om dichter naar je toe te leven.
Toe nou, Dood, het hoeft maar even.
Vijf minuutjes lijkt me fijn.
Dan denk ik dat ik later,
als je langzaam dichterbij komt,
minder bang voor je zal zijn.
Betty Westera - Doodgewoon
Gottmer - Haarlem, 2014